"Roger Jacobs reisde in de jaren ‘90 naar de Verenigde Staten voor een
ontmoeting met Murray Bookchin, die toen bekend was als inspirerende
libertaire socialist. In talrijke boeken en teksten gaf Bookchin getuige
van zijn ideeën, het kernbegrip daarin was het libertair municipalisme".
Uit een tekst van David Dessers van een jaar geleden over een informatieve avond in Leuven.
Een verslag van 'De Koerdische Lente: Democratie van onderop' vind je hier terug.
Roger Jacobs is de Nederlandstalige auteur die het meeste schreef over M. Bookchin. Roger schrijft onder andere voor het in Nederland uitgegeven tijdschrift De As, dat jaren geleden een speciaalnummer wijdde aan Bookchin. Het kan nog steeds via deze pagina besteld worden.
-- over zijn sociale en politieke filosofie, en dat van aanverwante schrijvers en schrijfsters
Monday, April 25, 2016
Sunday, April 24, 2016
Benjamin Barber en democratische participatie
"Wat zou een stad kunnen zijn? Wat betekent democratie in een
verstedelijkte samenleving? Hoe kan de burger aan het bestuur deelnemen?
Het zijn vragen die Murray Bookchin, pionier van de sociale ecologie,
bezighielden toen hij zijn theorie van directe democratie via wijkraden
uitwerkte. Vanuit dezelfde vragen vertrok ook de Amerikaanse onderzoeker
Benjamin Barber in zijn boek ‘Als burgemeesters zouden regeren.
Haperende staten, opkomende steden’ (2014). En voor een deel komt hij
tot gelijklopende standpunten als Bookchin. Maar waar Benjamin Barber
halfweg blijft staan, trekt Bookchin consequent de nodige conclusies."
Johny Lenaerts schreef er vorig jaar een langere tekst over. 'Burgerparticipatie op gemeentelijk niveau vind je hier terug.
Ook de Noorse sociale ecologist Sveinung Legard (foto) schreef vorig jaar een tekst over onder andere Barber en Bookchin. Legard werd in de jaren negentig als tiener geïnspireerd door jeugdschrijver Jostein Gaarder (auteur van 'De wereld van Sofie') en door schrijvende filosofen als Karl Marx en Murray Bookchin. Hij nam later deel aan de gemeenteraadsverkiezingen in Oslo met een Communalistisch programma (als lijsttrekker van een groep voor een meer directe vorm van democratie), en hij is al geruime tijd één van de redacteuren van de website van New Compass. De tekst 'Scaling Up: Ideas about Participatory Democracy' is (in het Engels) hier te vinden.
Johny Lenaerts schreef er vorig jaar een langere tekst over. 'Burgerparticipatie op gemeentelijk niveau vind je hier terug.
Ook de Noorse sociale ecologist Sveinung Legard (foto) schreef vorig jaar een tekst over onder andere Barber en Bookchin. Legard werd in de jaren negentig als tiener geïnspireerd door jeugdschrijver Jostein Gaarder (auteur van 'De wereld van Sofie') en door schrijvende filosofen als Karl Marx en Murray Bookchin. Hij nam later deel aan de gemeenteraadsverkiezingen in Oslo met een Communalistisch programma (als lijsttrekker van een groep voor een meer directe vorm van democratie), en hij is al geruime tijd één van de redacteuren van de website van New Compass. De tekst 'Scaling Up: Ideas about Participatory Democracy' is (in het Engels) hier te vinden.
Friday, April 8, 2016
Over Hannah Arendt en sociale ecologie
"Om grootschalige problemen van een hele regio aan te pakken en niet in lokale kortzichtigheid te vervallen, zouden de gedemocratiseerde volksassemblees van nabijliggende gemeenten een confederatie in grotere netwerken kunnen vormen. Deze confederaties zouden uiteindelijk een tegenmacht tegenover de staat, de bedrijfswereld en de markt ontwikkelen, ze zouden ten koste van hen aan macht winnen, om uiteindelijk de confrontatie met hen aan te gaan."
Johny Lenaerts over de politieke doelstellingen van sociale ecologist Murray Bookchin in
Johny Lenaerts over de politieke doelstellingen van sociale ecologist Murray Bookchin in
De wijkvergadering, een actualisering van het radensysteem?
Klik op de weblink om de volledige tekst te lezen, een tekst voor het eerst gepubliceerd deze zomer, toen Johny en ik ook een heel interessante conferentie over sociale ecologie in Patras, Griekenland bijwoonden. Hier vinden jullie een verslag in het Engels van deze conferentie, gemaakt door Dan Chodorkoff.
Tuesday, April 5, 2016
De democratisering van gemeenten
In de jaren 1980 werkte Murray Bookchin zijn direct democratisch programma uit, dat hij libertair municipalisme noemde. Janet Biehl: "De buurt en de stad, zei hij, kunnen een revolutionair strijdveld worden. Hij pleitte voor de democratisering van de gemeenten door middel van burgerassemblees in de hoop dat daaruit een gemeentelijke opstand tegen de natiestaat en het kapitalisme zou voortvloeien. De fysieke vorm van de stad zou eveneens gedecentraliseerd kunnen worden. Door steden terug op schaal van buurtgemeenschappen te organiseren en door technologische hulpmiddelen terug via ecologische lijnen te organiseren, tracht het libertair municipalisme stad en platteland tot een creatief evenwicht te brengen."
Meer via deze link van de tekst
Meer via deze link van de tekst
Democratische volksassemblees van Bookchin tot Öcalan
door Janet Biehl
Rebelse steden
-- door Julie Clarini in Le Monde des Livres, 27 februari 2015
Van de Commune van Parijs tot de bezettingen van urbane ruimtes (‘Arabische lente’, Occupy, Istanbul, Hongkong…) trad de subversieve kracht van de stad voor het voetlicht. In verschillende recente werken wordt de centrale rol van de stad in de strijd voor democratie benadrukt. Over deze werken hangt de schaduw van de Franse filosoof en socioloog Henri Lefebvre, van wie we vorig jaar, onder de titel ‘De stad in debat’, een bundel sleutelteksten publiceerden. (jl)
‘Stadslucht maakt vrij,’ luidt een middeleeuws gezegde. Er hangt boven de steden iets politieks dat momenteel tot uitdrukking tracht te komen, zo stelt de Amerikaan David Harvey, boegbeeld van de zogenaamde ‘radicale geografie’. De eerste ‘bourgeois’ van de steden waren erin geslaagd van hun woonplaatsen ‘niet-feodale eilandjes in een feodale oceaan’ te maken, zo merkt hij op in een bundel artikelen onder de titel ‘Villes rebelles’ (Rebel Cities), waarin hij zich beroept op de emancipatorische kracht die hij op elke straathoek ziet opduiken. Kristin Ross, zijn collega aan de universiteit van New York, specialiste in de Franse cultuur, is eveneens gevoelig voor deze geur van vrijheid. Haar werk ligt in dezelfde kritische traditie en vat onze relatie tot de ruimte op als iets wat duidelijk van politieke aard is. In haar nieuw boek,‘L’Imaginaire de la Commune’, stelt ze vragen bij de grenzen in ruimte en tijd van de gebeurtenissen van 1871, ongeveer zoals ze getracht heeft de ‘latere levens’ van Mei 68 bloot te leggen (‘Mai 68 et ses vies ultérieures’, Agone, 2010).
Zowel bij David Harvey als bij Kristin Ross wordt er voortdurend verwezen naar de pleinbezettingen van de ‘Arabische lente’ (Tahrir, Taksim, Puerta del Sol, Occupy Wall Street, Hongkong…), alsof daar iets van de subversieve kracht die ze aan de stad toeschrijven tot uiting komt – en die in de loop van de geschiedenis inderdaad niet tegengesproken werd door een stad als Parijs, dat haast synoniem geworden is voor opstand, zoals de bundel ‘Paris, l’insurrection capitale’ (Jean-Claude Caron, Champ Vallon) ons herinnert. Maar indien de urbane ruimte een belangrijke plaats van actie en van politieke opstand is, dan dienen we te begrijpen waarom dit zo is. De vorm van de stad is uiteraard geschikt voor barricades; de economische stromen kunnen er gemakkelijk lamgelegd worden…
Het is niet toevallig dat zowel David Harvey als Kristin Ross het werk van Henri Lefebvre goed gelezen hebben. Aan deze kant van de Atlantische Oceaan is hij haast vergeten (zelfs indien de Historische Kring van de Arribère de transcriptie van zijn thesis, ‘Les Communautés paysannes pyrénéennes’, net uitgegeven heeft), in de Verenigde Staten wordt het werk over de stad van deze Franse filosoof (1901-1991) erg gewaardeerd. Met een zestigtal boeken op zijn naam was hij een productief schrijver. Hij was één van de eersten die in de jaren 1960 ‘het urbane’ onderzocht, en dat niet enkel om te betreuren dat de experten zich van dit onderwerp meester gemaakt hadden op een ogenblik toen er ‘nieuwe steden’ uit de grond gestampt werden en de stad zich naar de periferie uitbreidde, de bewoners beroofd werden en de ruimten tot waar getransformeerd werden. Maar ook om de verdediging op zich te nemen van een stad die zijn centraliteit en zijn levendigheid niet mocht verliezen, van een ludieke ruimte die collectief bezit en dus van politieke aard was. Zijn boek ‘Het recht op de stad’ verscheen enkele maanden vóór Mei 68, op een ogenblik waarin de beruchte slogan ‘métro, boulot, dodo’ als absoluut tegenmodel een grote weerklank vond. Voor de situationisten, waar hij korte tijd bij aanleunde, was hij veel te marxistisch, voor de marxisten was hij, naast vele andere bezwaren, veel te lyrisch (in 1958 werd hij uit de communistische partij gestoten). Henri Lefebvre analyseerde de stad als een ‘projectie van maatschappelijke verhoudingen’ en plaatste hem in het middelpunt van het project van democratische maatschappijverandering.
In het artikel dat ‘Villes rebelles’ opent, wordt hij uitvoerig geciteerd. Want net als Lefebvre is David Harvey van oordeel dat de wedertoe-eigening van de urbane ruimte niet enkel een afzonderlijke of bijkomende vorm van klassenstrijd is – zoals dat door de marxistische traditie gesteld wordt – maar het fundament van de antikapitalistische strijd. Dat verklaart de bijzondere betekenis van de pleinbezettingen die momenteel op zowat alle continenten plaatsvinden: ‘De traditionele centraliteit van de stad is vernietigd. Maar steeds wordt ze opnieuw tot leven gewekt, hetgeen grote politieke consequenties met zich meebrengt.’ Indien de steden volgens Harvey het knooppunt van de strijd van de toekomst vormen, dan komt dit omdat het kapitaal, zowel vandaag als gisteren, zich eraan voedt. De razende urbanisering, zo schrijft hij, ‘speelt een bijzonder actieve rol – net als andere fenomenen, zoals de militaire uitgaven – in de absorptie van het meerproduct dat de kapitalisten in hun zucht naar meerwaarde onophoudelijk creëren.’ De urbanisering is een mogelijke oplossing voor zowel het probleem van de productiviteitstoename als voor dat van de werkloosheid, en zou het voortbestaan van het kapitalisme kunnen garanderen door de planeet, van Madrid tot Abou Dhabi, van Mexico tot Shanghaï, te modelleren naar het beeld dat in het Tweede Keizerrijk door baron Haussmann aan Parijs opgelegd werd. In deze optiek, benadrukt de geograaf in het artikel ‘De urbane wortels van de crisis’, is de urbanisering van China van essentiële betekenis voor de wijze waarop het kapitalisme de krach van 2008 tracht te boven te komen.
Alhoewel Kristin Ross in haar nieuw boek naar Henri Lefebvre verwijst, dan doet ze dat niet, zoals men had kunnen verwachten, voor zijn boek ‘La Proclamation de la Commune’ (Gallimard, 1965), maar voor een idee dat de filosoof nauw aan het hart lag: de theorie van een beweging dient voort te komen uit de beweging zelf. Dat geldt voor de Commune, zoals de schrijfster aantoont, maar ook voor de hedendaagse bewegingen. Precies omdat ze getuige was van de bewegingen van ‘contestatie via bezetting’ die sedert 2011 overheersen, was Kristin Ross op het idee gekomen dit boek te schrijven. Ze is van mening dat ‘de periode nà de Commune, net als de huidige, geen periode van grote theoretische zuiverheid was’. Beide periodes krijgen immers af te rekenen met politieke problemen die niet zonder weerklank blijven, zoals de internationalistische dimensie, het onderwijs, de toekomst van de arbeid of ook ‘de commune als vorm’ (‘de verbeelding van de Commune,’ zo stelt ze, ‘schreef een primordiale rol toe aan de lokale autonome eenheid’ waarin de facto ‘het Kapitaal, de Staat en de Natie’ tot ontbinding kwamen). Maar vooral worden het Parijs van 1871 net zoals de pleinbezettingen in deze beginnende eeuw, zonder vooraf uitgewerkte programma’s, gekenmerkt door een verstrengeling van actie en theorie, door ‘een dialectiek van de ervaringen en de opvattingen’, die door Kristin Ross op een bewonderenswaardige wijze (wat de Commune betreft) beschreven wordt. Deze ‘wederzijdse doordringing van feit en idee’, zoals men dat in 1871 noemde, wil dat de strijd de bestaande manier van denken en uitdrukken transformeert en dat dit op zijn beurt de vorm van de strijd en haar theoretische vertolking wijzigt. In plaats dat er een corpus van gevestigde doctrines uitgewerkt wordt, wordt ‘het relationele weefsel’ van de gebeurtenis doorheen de trajecten van engagementen en vriendschappen opnieuw gesponnen. Deze trouw aan een politieke ‘verbeelding’ heeft Kristin Ross gestimuleerd tot een boek dat zich zeer aangenaam laat lezen, waarin naar de voorgeschiedenis van de Commune gepeild wordt en waarin heel Europa erbij betrokken wordt. Marx zei dat de grootste verdienste van de Commune gelegen was in het feit dat ze daadwerkelijk bestond. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat de deelnemers van de Occupy-beweging daamee akkoord zullen gaan. Ze hebben gedurende enkele weken of enkele maanden de stad van de greep van de door hen bekampte instellingen bevrijd. Daardoor hebben ze, om een middeleeuwse uitdrukking te parodiëren, ‘niet-kapitalistische eilandjes in een kapitalistische oceaan’ gecreëerd. De revolutie van de huidige tijd zal een urbane revolutie zijn of zal niet zijn, zo voorspelde Henri Lefebvre veertig jaar geleden.
David Harvey, ‘Villes rebelles. Du Droit à la Ville à la Révoltion Urbaine’ (Rebel Cities. From the Right to the Cities to the Urban Revolution), Buchet-Chastel, 2014;
Kristin Ross, ‘L’imaginaire de la Commune’ (Communal Luxury. The Political Imaginary of the Paris Commune), La Fabrique, 2015.
Uit: Le Monde des Livres, 27 februari 2015. Vertaling: Johny Lenaerts.
Van de Commune van Parijs tot de bezettingen van urbane ruimtes (‘Arabische lente’, Occupy, Istanbul, Hongkong…) trad de subversieve kracht van de stad voor het voetlicht. In verschillende recente werken wordt de centrale rol van de stad in de strijd voor democratie benadrukt. Over deze werken hangt de schaduw van de Franse filosoof en socioloog Henri Lefebvre, van wie we vorig jaar, onder de titel ‘De stad in debat’, een bundel sleutelteksten publiceerden. (jl)
‘Stadslucht maakt vrij,’ luidt een middeleeuws gezegde. Er hangt boven de steden iets politieks dat momenteel tot uitdrukking tracht te komen, zo stelt de Amerikaan David Harvey, boegbeeld van de zogenaamde ‘radicale geografie’. De eerste ‘bourgeois’ van de steden waren erin geslaagd van hun woonplaatsen ‘niet-feodale eilandjes in een feodale oceaan’ te maken, zo merkt hij op in een bundel artikelen onder de titel ‘Villes rebelles’ (Rebel Cities), waarin hij zich beroept op de emancipatorische kracht die hij op elke straathoek ziet opduiken. Kristin Ross, zijn collega aan de universiteit van New York, specialiste in de Franse cultuur, is eveneens gevoelig voor deze geur van vrijheid. Haar werk ligt in dezelfde kritische traditie en vat onze relatie tot de ruimte op als iets wat duidelijk van politieke aard is. In haar nieuw boek,‘L’Imaginaire de la Commune’, stelt ze vragen bij de grenzen in ruimte en tijd van de gebeurtenissen van 1871, ongeveer zoals ze getracht heeft de ‘latere levens’ van Mei 68 bloot te leggen (‘Mai 68 et ses vies ultérieures’, Agone, 2010).
Zowel bij David Harvey als bij Kristin Ross wordt er voortdurend verwezen naar de pleinbezettingen van de ‘Arabische lente’ (Tahrir, Taksim, Puerta del Sol, Occupy Wall Street, Hongkong…), alsof daar iets van de subversieve kracht die ze aan de stad toeschrijven tot uiting komt – en die in de loop van de geschiedenis inderdaad niet tegengesproken werd door een stad als Parijs, dat haast synoniem geworden is voor opstand, zoals de bundel ‘Paris, l’insurrection capitale’ (Jean-Claude Caron, Champ Vallon) ons herinnert. Maar indien de urbane ruimte een belangrijke plaats van actie en van politieke opstand is, dan dienen we te begrijpen waarom dit zo is. De vorm van de stad is uiteraard geschikt voor barricades; de economische stromen kunnen er gemakkelijk lamgelegd worden…
Het is niet toevallig dat zowel David Harvey als Kristin Ross het werk van Henri Lefebvre goed gelezen hebben. Aan deze kant van de Atlantische Oceaan is hij haast vergeten (zelfs indien de Historische Kring van de Arribère de transcriptie van zijn thesis, ‘Les Communautés paysannes pyrénéennes’, net uitgegeven heeft), in de Verenigde Staten wordt het werk over de stad van deze Franse filosoof (1901-1991) erg gewaardeerd. Met een zestigtal boeken op zijn naam was hij een productief schrijver. Hij was één van de eersten die in de jaren 1960 ‘het urbane’ onderzocht, en dat niet enkel om te betreuren dat de experten zich van dit onderwerp meester gemaakt hadden op een ogenblik toen er ‘nieuwe steden’ uit de grond gestampt werden en de stad zich naar de periferie uitbreidde, de bewoners beroofd werden en de ruimten tot waar getransformeerd werden. Maar ook om de verdediging op zich te nemen van een stad die zijn centraliteit en zijn levendigheid niet mocht verliezen, van een ludieke ruimte die collectief bezit en dus van politieke aard was. Zijn boek ‘Het recht op de stad’ verscheen enkele maanden vóór Mei 68, op een ogenblik waarin de beruchte slogan ‘métro, boulot, dodo’ als absoluut tegenmodel een grote weerklank vond. Voor de situationisten, waar hij korte tijd bij aanleunde, was hij veel te marxistisch, voor de marxisten was hij, naast vele andere bezwaren, veel te lyrisch (in 1958 werd hij uit de communistische partij gestoten). Henri Lefebvre analyseerde de stad als een ‘projectie van maatschappelijke verhoudingen’ en plaatste hem in het middelpunt van het project van democratische maatschappijverandering.
In het artikel dat ‘Villes rebelles’ opent, wordt hij uitvoerig geciteerd. Want net als Lefebvre is David Harvey van oordeel dat de wedertoe-eigening van de urbane ruimte niet enkel een afzonderlijke of bijkomende vorm van klassenstrijd is – zoals dat door de marxistische traditie gesteld wordt – maar het fundament van de antikapitalistische strijd. Dat verklaart de bijzondere betekenis van de pleinbezettingen die momenteel op zowat alle continenten plaatsvinden: ‘De traditionele centraliteit van de stad is vernietigd. Maar steeds wordt ze opnieuw tot leven gewekt, hetgeen grote politieke consequenties met zich meebrengt.’ Indien de steden volgens Harvey het knooppunt van de strijd van de toekomst vormen, dan komt dit omdat het kapitaal, zowel vandaag als gisteren, zich eraan voedt. De razende urbanisering, zo schrijft hij, ‘speelt een bijzonder actieve rol – net als andere fenomenen, zoals de militaire uitgaven – in de absorptie van het meerproduct dat de kapitalisten in hun zucht naar meerwaarde onophoudelijk creëren.’ De urbanisering is een mogelijke oplossing voor zowel het probleem van de productiviteitstoename als voor dat van de werkloosheid, en zou het voortbestaan van het kapitalisme kunnen garanderen door de planeet, van Madrid tot Abou Dhabi, van Mexico tot Shanghaï, te modelleren naar het beeld dat in het Tweede Keizerrijk door baron Haussmann aan Parijs opgelegd werd. In deze optiek, benadrukt de geograaf in het artikel ‘De urbane wortels van de crisis’, is de urbanisering van China van essentiële betekenis voor de wijze waarop het kapitalisme de krach van 2008 tracht te boven te komen.
Alhoewel Kristin Ross in haar nieuw boek naar Henri Lefebvre verwijst, dan doet ze dat niet, zoals men had kunnen verwachten, voor zijn boek ‘La Proclamation de la Commune’ (Gallimard, 1965), maar voor een idee dat de filosoof nauw aan het hart lag: de theorie van een beweging dient voort te komen uit de beweging zelf. Dat geldt voor de Commune, zoals de schrijfster aantoont, maar ook voor de hedendaagse bewegingen. Precies omdat ze getuige was van de bewegingen van ‘contestatie via bezetting’ die sedert 2011 overheersen, was Kristin Ross op het idee gekomen dit boek te schrijven. Ze is van mening dat ‘de periode nà de Commune, net als de huidige, geen periode van grote theoretische zuiverheid was’. Beide periodes krijgen immers af te rekenen met politieke problemen die niet zonder weerklank blijven, zoals de internationalistische dimensie, het onderwijs, de toekomst van de arbeid of ook ‘de commune als vorm’ (‘de verbeelding van de Commune,’ zo stelt ze, ‘schreef een primordiale rol toe aan de lokale autonome eenheid’ waarin de facto ‘het Kapitaal, de Staat en de Natie’ tot ontbinding kwamen). Maar vooral worden het Parijs van 1871 net zoals de pleinbezettingen in deze beginnende eeuw, zonder vooraf uitgewerkte programma’s, gekenmerkt door een verstrengeling van actie en theorie, door ‘een dialectiek van de ervaringen en de opvattingen’, die door Kristin Ross op een bewonderenswaardige wijze (wat de Commune betreft) beschreven wordt. Deze ‘wederzijdse doordringing van feit en idee’, zoals men dat in 1871 noemde, wil dat de strijd de bestaande manier van denken en uitdrukken transformeert en dat dit op zijn beurt de vorm van de strijd en haar theoretische vertolking wijzigt. In plaats dat er een corpus van gevestigde doctrines uitgewerkt wordt, wordt ‘het relationele weefsel’ van de gebeurtenis doorheen de trajecten van engagementen en vriendschappen opnieuw gesponnen. Deze trouw aan een politieke ‘verbeelding’ heeft Kristin Ross gestimuleerd tot een boek dat zich zeer aangenaam laat lezen, waarin naar de voorgeschiedenis van de Commune gepeild wordt en waarin heel Europa erbij betrokken wordt. Marx zei dat de grootste verdienste van de Commune gelegen was in het feit dat ze daadwerkelijk bestond. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat de deelnemers van de Occupy-beweging daamee akkoord zullen gaan. Ze hebben gedurende enkele weken of enkele maanden de stad van de greep van de door hen bekampte instellingen bevrijd. Daardoor hebben ze, om een middeleeuwse uitdrukking te parodiëren, ‘niet-kapitalistische eilandjes in een kapitalistische oceaan’ gecreëerd. De revolutie van de huidige tijd zal een urbane revolutie zijn of zal niet zijn, zo voorspelde Henri Lefebvre veertig jaar geleden.
David Harvey, ‘Villes rebelles. Du Droit à la Ville à la Révoltion Urbaine’ (Rebel Cities. From the Right to the Cities to the Urban Revolution), Buchet-Chastel, 2014;
Kristin Ross, ‘L’imaginaire de la Commune’ (Communal Luxury. The Political Imaginary of the Paris Commune), La Fabrique, 2015.
Uit: Le Monde des Livres, 27 februari 2015. Vertaling: Johny Lenaerts.
De Koerdische connectie
Ik ontmoette Federico Venturini voor het eerst deze zomer. Hij is student in Leeds, met Italiaanse roots, en actief in het Transnational Institute of Social Ecology (TRISE). Toen ik hem vertelde dat zijn interview met Debbie Bookchin, dochter van Murray, vertaald was in het Nederlands reageerde hij blij verrast. De vertaling gebeurde door Gérard Dubois en Wouter Peeters.
Klik op de link hieronder voor het interview.Voor het eerst gepubliceerd een klein jaar geleden:
Bookchin, Öcalan en de herontdekking van directe democratie
Klik op de link hieronder voor het interview.Voor het eerst gepubliceerd een klein jaar geleden:
Bookchin, Öcalan en de herontdekking van directe democratie
Monday, April 4, 2016
Murray Bookchin en directe democratie
door Debbie Bookchin en Blair Taylor
Murray Bookchin (1921-2006) was een productief schrijver, essayist en activist. Hij ontwikkelde een nieuwe vorm van linkse politiek dat zowel beantwoordde aan de behoefte van de sociale bewegingen als aan de diverse problemen waarmee ze geconfronteerd werden. Hij leverde een nieuwe politieke visie en een nieuwe strategie voor een waarachtig vrije samenleving – een project dat hij ‘communalisme’ noemde. Veeleer dan een kritiek beoogde dit een reconstructieve visie van een totaal andere maatschappij te leveren – direct democratisch, antikapitalistisch, ecologisch en gekant tegen elke vorm van overheersing – dat vrijheid in met elkaar geconfedereerde volksassemblees moest verwerkelijken. Met het communalisme hoopte Bookchin het revolutionaire project te bevrijden van de smet van het autoritarisme en van het zogenaamde ‘einde van de geschiedenis’. Het betekende in zijn ogen een krachtdadige politiek dat reikte van verzet tot maatschappelijke transformatie.
Na zes decennia van activisme en theorievorming, kwam Bookchin met het gebruik van de term ‘communalisme’ tot een filosofie van maatschappelijke verandering dat hij zijn leven lang aan de linkerkant van het politieke spectrum vorm gegeven had. Hij was geboren in 1921 en werd geradicaliseerd op 9-jarige leeftijd, toen hij lid werd van de Jonge Pioniers, de communistische jeugdorganisatie in New York City. Op het eind van de jaren 1930 werd hij trotskist en, vanaf 1948, bracht hij een tiental jaren door in de libertair-socialistische Contemporary Issue-groep, dat gebroken had met het orthodoxe marxisme. Op het einde van de jaren 1950 werd hij zich bewust van het belang van de milieuverloedering als een symptoom van diep gewortelde maatschappelijke problemen. Bookchins boek over dit onderwerp, ‘Our Synthetic Environment’ (1962), verscheen zes maanden vóór Rachel Carsons ‘Silent Spring’, terwijl zijn geschrift ‘Ecology and Revolutionary Thought’, dat in 1964 verscheen, het begrip ecologie als een politieke categorie bij Nieuw Links introduceerde. Dit essay, waarin de baanbrekende synthese van anarchisme, ecologie en decentralisering voltrokken wordt, was het eerste die de groei-of-sterf logica van het kapitalisme in verband bracht met de ecologische vernietiging van de planeet, en ze leverde een diepgaande nieuwe analyse van de impact van het kapitalisme op zowel het milieu als op de sociale relaties. Zijn essay ‘Post-Scarcity Anarchism’ (1968) herdefinieerde de anarchistische theorie voor een nieuwe tijd en leverde een coherent kader voor de reorganisatie van de maatschappij volgens ecologisch-anarchistische lijnen. Toen ‘Students for a Democratic Society’ (SDS) op haar laatste congres in 1969 tot marxistisch sectarisme verviel, verspreidde Bookchin er zijn pamflet ‘Listen Marxist!’, dat de regressie van verschillende vleugels van de SDS tot een dogmatisch marxisme bekritizeerde. Hij pleitte voor een alternatieve anarchistische politiek van directe democratie en decentralisering, ideeën die onder het puin van de afbrokkelende organisatie begraven werden maar die weerklonken in de bewegingen die later de toon zouden aangeven. De essays van deze periode, die oorspronkelijk gepubliceerd werden in het magazine ‘Anarchos’ door de New York City-groep die mede door Bookchin in het midden van de jaren 1960 opgericht werd, werden in 1971 gebundeld in ‘Post-Scarcity Anarchism’, een boek dat een grote invloed op Nieuw Links zou uitoefenen en dat een klassieker van het twintigste eeuwse anarchisme zou worden.
Bookchin is de auteur van 23 werken over geschiedenis, politieke theorie, filosofie en urbane studies. Hij putte uit een rijke intellectuele traditie die reikte van Aristoteles, Hegel en Marx tot Karl Polanyi, Hans Jonas en Lewis Mumford. In zijn hoofdwerk ‘The Ecology of Freedom’ (1982) legde hij de historische, antropologische en maatschappelijke wortels bloot van hiërarchie en overheersing en hun implicaties voor onze relatie tot de natuurlijke wereld in een omvattende theorie die hij ‘sociale ecologie’ noemde. Hij beïnvloedde elke belangrijke denker van zijn tijd, van Noam Chomsky en Herbert Marcuse tot Daniel Cohn-Bendit en Guy Debord.
In 1974 richtte Bookchin samen met anderen het Institute for Social Ecology (ISE) op, een uniek educatief project in Vermont dat cursussen organiseert in politieke theorie, radicale geschiedenis en praktische ecologische initiatieven zoals organische landbouw en zonne-energie. Hij oefende een grote invloed uit op de elkaar overlappende richtingen van directe actie, vrede, radicaal feminisme en ecologie, die door de nieuwe sociale bewegingen op het einde van de jaren 1970 en de jaren 1980 voortgebracht werden. Verrijkt met zijn ervaringen als straatagitator, vakbondsman in een autofabriek en burgerrechtenactivist voor CORE (the Congress of Racial Equality), speelde hij een leidinggevende rol in de antikernenergiegroepering Clamshell Alliance en in de vorming van het Left Green Network. In haar boek ‘Political Protest and Cultural Revolution: Nonviolent Direct Action in the 1970s and 1980s’ schrijft Barbara Epstein aan Bookchin de verdienste toe het begrip affiniteitsgroep te hebben verbreid en de Europese Kritische Theorie van Theodor Adorno en Max Horkheimer te hebben gepopulariseerd. Zijn ideeën over een face-to-face participatieve democratie, algemene volksvergaderingen en confederalisme werden overgenomen als basismodel voor organisatie en besluitvorming door vele antikernenergiegroeperingen over zowat de hele wereld, en later door de andersglobaliseringsbeweging, die hen gebruikte om een democratische werking in hun organisatie en besluitvorming te verzekeren. Bookchin ontmoette ook vele leiders van de Duitse Groenen en hij onderhield een intense correspondentie met hen; hij had een sterke stem in het Realo-Fundidebat over de vraag of de Groenen een beweging moesten blijven of een conventionele partij moesten worden. Zijn werk bereikte een breed publiek en werd in vele talen vertaald en herdrukt in Europa, Latijns-Amerika en Azië.
In de jaren 1980 en 1990 was Bookchin een belangrijke gesprekspartner voor kritische theoretici als Cornelius Castoriadis en hij leverde geregeld bijdrages aan het invloedrijke blad ‘Telos’. Hij voerde heftige discussies met vooraanstaande ecologische denkers als Arne Naess en David Foreman. Terzelfder tijd speelde het Institute for Social Ecology een belangrijke rol in de andersglobaliseringsbeweging die in 1999 in Seattle het levenslicht zag, en werd het een plaats voor activistische reflectie terwijl het, in onderscheid tot het reformistisch, antiondernemings discours van vele NGO’s, pleitte voor directe democratie en antikapitalisme en een reeks linkslibertaire en ecologische initiatieven opstartte. Maar toen in het midden van de jaren 1990 er binnen bepaalde vleugels van het anarchisme problematische tendensen als primitivisme, lifestyl-politiek en een aversie voor organisatie opdoken, beriep Bookchin zich aanvankelijk op een sociaalanarchisme, om kort nadien volledig met het anarchisme te breken. Om zijn levenslange ervaring aan de linkerzijde van het politieke spectrum te verwerken, spendeerde Bookchin de laatste 15 jaren vóór zijn overlijden in 2006 aan een leesbare vier-delige studie over de geschiedenis van revoluties, onder de titel ‘The Third Revolution’, waarin hij, met het oog op een duurzame maatschappelijke transformatie, scherpzinnige conclusies formuleerde over het falen van revolutionaire bewegingen – van de boerenopstanden tot de moderne revoluties. Deze inzichten leverden een nieuw politiek perspectief, waarvan hij hoopte dat ze de valstrikken van het verleden zou kunnen vermijden en dat het zou kunnen leiden naar een nieuwe, emancipatorische praktijk: het communalisme.
Het was in deze periode dat Bookchin veel van de essays publiceerde die we in deze bundel opgenomen hebben en waarin hij het concept communalisme en zijn concrete politieke dimensie, het libertair municipalisme, uitwerkt. Met een communalistische politiek suggereerde Bookchin een uitweg uit de al te bekende impasse tussen de anarchistische en de marxistische traditie en leverde hij een derde, ontbrekende peiler in het recente debat tussen Simon Critchley en Slavoj Zizek. Bookchin verwierp zowel de bescheidenheid van Critchley’s zuiver defensieve verzetspolitiek als Zizeks obsessie met het veroveren van de oppressieve staatsmacht en hij pleitte voor een herwaardering voor het in haast elke opstand opduikende fenomeen van de volksvergadering. Van de quartiers van de Parijse Commune (1871) tot de grote assemblees van Occupy Wall Street en elders lopen deze zelfgeorganiseerde democratische raden als een rode draad door heel de geschiedenis, tot in de huidige tijd. Maar revolutionairen van alle schakeringen hebben veel te weinig oog voor het grote potentieel van deze volksinstellingen. Deze instellingen van volksmacht, die door Hannah Arendt de ‘verloren schat’ van de revolutionaire traditie genoemd werd, wordt door marxisten onderworpen aan een gecentraliseerde partijdiscipline en wordt door anarchisten met veel argwaan bekeken, maar vormt voor Bookchin het fundament voor elk politiek project. Voor het communalisme is deze steeds weer opduikende historische organisatievorm de basis voor een begrijpbare libertair-socialistische opvatting van directe democratie.
Eén van Bookchins vroegste formuleringen van libertair municipalisme verscheen in 1987 in zijn boek ‘The Rise of Urbanization and the Decline of Citizenship’ (later herdrukt onder de titel ‘From Urbanization to Cities’). Dit werd voorafgegaan door ‘The Limits of the City’ (1973), waarin hij de geschiedenis van de urbane megalopolis schetste en waarin hij pleitte voor decentralisering. In het latere boek schetste Bookchin de geschiedenis van de stad om het belang te benadrukken van een actief burgerschap als de fundamentele basis voor het creëren van vrije gemeenschappen. Hij maakte een onderscheid tussen ‘staatsmanschap’, waarin het individu weinig invloed op de politieke gang van zaken heeft omwille van de beperkingen van het representatieve systeem, en ‘politiek’, waarin de burgers een directe, participatieve controle uitoefenen over hun regeringen en gemeenschappen. De ideeën van dit boek, waarin Bookchin teruggrijpt naar de Griekse polis om de begrippen van face-to-face participatieve democratie, volksvergadering en confederatie verder uit te werken, leveren een prefiguratieve strategie waarin een nieuwe maatschappij ontstaat in de schoot van de oude. Dit concept van directe democratie heeft een groeiende rol gespeeld bij de hedendaagse linkslibertaire activisten en werd het fundamentele organisatieprincipe van Occupy Wall Street, zelfs indien vele van diens aanhangers zich daar niet van bewust waren. Zoals David Harvey in zijn boek ‘Rebel Cities’ opmerkt: ‘Bookchins plan is veruit het meest gesofisticeerde radicale plan voor de creatie en het collectieve gebruik van de commons in een brede waaier van mogelijkheden.’
De negen essays in deze bundel leveren een uitstekend overzicht van Bookchins politieke filosofie en leveren de meest ontwikkelde formulering van zijn denken over de organisatievormen die er nodig zijn om tegenover de oppressieve macht van de natiestaat een tegenmacht te ontplooien. Elk essay stond oorspronkelijk op zichzelf; voor dit boek hebben we hen redactioneel bewerkt om overlappingen te voorkomen en de leesbaarheid te bewaren. Allen samen dagen ze ons uit de hervormingen door te voeren die noodzakelijk zijn om de planeet te redden en tot een ware menselijke vrijheid te komen, ze leveren een concreet programma voor deze ingrijpende maatschappelijke transformatie. De geschriften van deze bundel zijn zowel een introductie tot als een culminatie van het werk van één van de meest originele denkers van de 20ste eeuw.
(Uit de inleiding tot Murray Bookchin, ‘The Next Revolution’, Verso, 2015)
Vertaling door Johny Lenaerts
Een biografie en een recensie
Bob Wester schreef onlangs voor de Nederlandse antiracistische site doorbraak.eu deze tekst (klikken hier):
In de biografie “Ecology or Catastrophe: The Life of Murray Bookchin” beschrijft voormalig levenspartner Janet Biehl aan de hand van zijn inspirerende levensloop de ontwikkeling van zijn vele vernieuwende linkse ideeën. Bob recenseerde dit recent verschenen boek.
Bookchin: een leven lang strijden voor een basisdemocratische revolutie
In de biografie “Ecology or Catastrophe: The Life of Murray Bookchin” beschrijft voormalig levenspartner Janet Biehl aan de hand van zijn inspirerende levensloop de ontwikkeling van zijn vele vernieuwende linkse ideeën. Bob recenseerde dit recent verschenen boek.
Over Murray schrijven
Hier vinden jullie een overzicht van teksten van Murray Bookchin in het Nederlands.
"Sociale ecologie volgens Murray Bookchin" is een tekst die ik schreef in 2008. Ik plaats hem hier nog eens op het web, omdat de tekst een kort goed overzicht biedt van zijn leven en filosofie.
"Sociale ecologie volgens Murray Bookchin" is een tekst die ik schreef in 2008. Ik plaats hem hier nog eens op het web, omdat de tekst een kort goed overzicht biedt van zijn leven en filosofie.
Murray Bookchin zag het leven in 1921 en groeide op in New York. Negen jaar later sloot hij zich aan bij een Communistische jongerengroep. Zijn verdere leven lang bleef hij zich verzetten tegen het kapitalisme vanuit een links perspectief, eerst als jonge trotskist, later als libertaire socialist. Bookchin bleef zich ook verbazen over de hardnekkigheid waarmee het kapitalisme standhield. In de Verenigde Staten, waar hij zijn leven lang bleef wonen, groeide het zelfs uit tot een bijna totalitair systeem. Hij bleef schrijven en ageren vanuit een anti-autoritair en links perspectief tot in 2006, het jaar waarin hij stierf.
Ik had enkel wat contacten met Murray Bookchin tijdens een paar telefoongesprekken. Ik ken hem vooral van wat ik van hem las, en wat anderen me over hem verteld hebben of over hem geschreven hebben. Dat wat mensen over hem schreven was minder objectief, want sommigen hebben echt hun best gedaan om hem anders af te schilderen dan diegene die hij werkelijk was. Zijn zachtaardige, maar vaak scherpe ironie bleef ook regelmatig onbegrepen.
Bookchin was een veelschrijver. Tot zijn belangrijkste werken behoren het vaak gelezen “Ecology of Freedom : The Emergence And Dissolution Of Hierarchy” (1982), “Remaking society” (1990, een goed overzicht van waar hij sinds de jaren vijftig voor stond en misschien daarom ook vertaald in onder andere het Spaans en het Frans), “The Philosophy of Social Ecology: Essays on Dialectical Naturalism.” (1990, een zeer abstract, filosofisch boek) en “Urbanization without Cities. The Rise and Decline of Citizenship” (1992, een boek dat ingaat op de historische wortels van politiek en stedelijkheid).
Bookchin gaat vaak op zoek naar wat hij als de tekorten van de linkerzijde zag. Hij laat zich daarbij graag inspireren door dialectische denkers als Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Karl Marx en Peter Kropotkin. In zijn jonge marxistische jaren wordt hij ook erg beïnvloed door het werk van Josef Weber (die hij zeer goed leert kennen, maar waar hij later mee breekt) en dat van de Frankfurter Schule, waar hij tot in de jaren tachtig duidelijk enthousiast over blijft. Daarna lijkt hij het steeds belangrijker te vinden om een politiek alternatief voor natiestaten uit te denken.
Hij vindt dat alternatief in iets wat hij libertair municipalisme noemt, een strategie om op lokaal, gemeentelijk vlak veranderingen te bewerkstelligen. Bookchin zijn politieke strategie gaat onder andere over het vormen van politieke studiegroepen en ook deelnemen aan gemeenteraadsverkiezingen, wat hem banbliksems oplevert vanuit een groot deel van de anarchistische beweging.
Bookchin lijkt met zijn ideëen beter aan te kunnen sluiten bij de meest linkse vleugel van de groene beweging, een belangrijk deel van de Duitse Groenen ook. In hun beginperiode vormen Die Grünen immers een anti-partij partij die het parlementarisme in grote mate verwerpt. Later zullen de Duitse Groenen echter steeds meer naar rechts opschuiven, waardoor Bookchin er zich openlijk van begint te distantiëren.
Hij bezoekt ook regelmatig Europese landen. Hij maakt mei '68 in Parijs mee, en gaat in het Spanje dat onder de dictatuur van Franco gebukt gaat op zoek naar historisch belangrijke gegevens : de omstandigheden waarin anarcho-syndicalisme daar in de jaren twintig en dertig tot bloei was gekomen en de Spaanse revolutie van 1936 plaatsvond.
Die omstandigheden weet hij ook als geen ander in de jaren zestig en zeventig te doorgronden en te beschrijven. Jammer genoeg koestert hij echter wat teveel illusies in het anarchisme, waar hij zich op het einde van zijn leven steeds meer van begint te distantiëren, omdat de pogingen om zijn “sociale ecologie” met anarchisme te verzoenen regelmatig op onbegrip stuiten in libertaire kringen.Individualistische anarchisten reageren zelfs ronduit vijandig op zijn pogingen om het anarchisme tot een goed georganiseerde, dialectische stroming en beweging te maken. En dat hij bij zijn politieke ideëen in grote mate inspiratie zoekt in marxistische economische analyses, daar fronsen nogal wat anarchisten de wenkbrauwen bij.
Bookchin wil tot een rechtvaardige, ecologische en rationele samenleving komen. Hij wil afstand nemen van de in de samenleving al te vaak geziene hiërarchiëen die betrekking hebben op huidskleur, geslacht, klasse of leeftijd. Hiërarchie moet volgens hem in menselijke termen worden uitgedrukt, niet in dierlijke termen. Wel beschouwt Bookchin alles als natuur, dat idee vormt ook de kern van zijn dialectisch naturalisme, waarin hij zich sterk afzet van pogingen om ecologisch denken te koppelen aan een geloof in bovennatuurlijke krachten als Goden of geesten.
Bookchin ziet de natuurlijke wereld als een proces dat een ontwikkeling naar een toenemende complexiteit en subjectiviteit inhoudt. Met het verschijnen van mensen in de geschiedenis ontstond er naast een eerste natuur (biologische evolutionaire processen) ook een tweede natuur (sociale en culturele evolutionaire processen). Bookchin heeft trouwens laten uitschijnen dat mensen moeten komen tot een derde natuur, één die komaf maakt met de ecologische crisis en de sociale onrechtvaardigheid.
De sociale ecologie van Bookchin is dus naturalistisch van aard, alles is natuur. Er is sociale natuur, culturele natuur en biologische natuur. Toch is de grens tussen mensen en de rest van de natuur binnen de sociale ecologie reëel en gearticuleerd. Mensen kunnen ook tot rationele, ecologisch sensitieve wezens uitgroeien.
Dat die grens reëel en gearticuleerd is, onderscheidt hem van veel andere ecologisten. Hij ziet met lede ogen aan hoe de ecologische beweging in de jaren tachtig steeds meer doordrongen wordt van mystieke invloeden, en hoe de Groene partijen steeds minder geïnspireerd worden door linkse ideëen. Milieudenken lijkt steeds minder aan humanisme gekoppeld te kunnen worden en Bookchin begint zich daar sterk tegen te verzetten in zijn geschriften.
Met zijn radicale, sociale ecologie zoekt hij de oorzaken van de ecologische crisis in markteconomische processen en sociale hiërarchieën. De oorzaken van de ecologische crisis zijn fundamenteel sociaal van aard, tot de sociale sfeer behorend. De verschijning in de geschiedenis van hiërarchieën, klassen, natiestaten en uiteindelijk de markteconomie en het kapitalisme vormt de boosdoener, het zijn de sociale krachten die, zowel ideologisch als materieel gezien, de huidige plundering van de biosfeer hebben teweeggebracht. In tegenstelling tot veel andere ecologisten ziet Bookchin dus niet de oorzaak als voornamelijk liggend in bepaalde geloofssystemen, zoals de joods-christelijke tradities, die dan door milieuvriendelijkere geloofssystemen vervangen moeten worden.
Daarnaast begon hij in de jaren tachtig ook steeds meer de nadruk te leggen op zijn alternatief van libertair municipalisme. Hij heeft gezien hoe de Groene partij in Duitsland na de beginperiode in grote mate het parlementarisme omarmd had, hoe de partij ook steeds meer uitgroeide tot een beleidspartij onder de leiding van Joschka Fisher. Dat sterkte hem in de idee dat enkel een deelname aan gemeenteraadsverkiezingen interessant was, met een welbepaald omschreven programma.
Van een deelname aan parlementsverkiezingen moest hij niets weten. Hij had een afkeer van centralisme, zijn ecologisch gedachtegoed sloot meer aan bij gedecentraliseerde vormen van besluitvorming, de idee van samenwerkende, vrije communes als alternatief voor staat en kapitalisme. In zijn thuisstad Burlington had hij met een links-groene partij aan gemeenteraadsverkiezingen deelgenomen. In het verkiezingsprogramma van de Burlington Greens stonden minimumeisen (dingen die ze op korte termijn in de gemeente wilden ingewilligd zien) en maximumeisen (zaken die ze op lange termijn wilden bereiken) uitgebreid beschreven.
Bookchin kreeg echter weinig aandacht in de groene beweging van de Verenigde Staten voor zijn linkse en libertaire ideëen. Het was een groot en sterk gecentraliseerd land, maar de Groenen schrokken er niet voor terug basisdemocratische idealen te verdoezelen of schenden door een deelname aan presidentsverkiezingen. Van Bookchin zijn ideaal van gemunicipaliseerde vormen van economie, economie op menselijke schaal die volledig onder de bevoegdheid ressorteert van buurtvergaderingen in gemeentes, werd er weinig verwacht. Men had binnen de groene beweging vaak een voorkeur voor alternatieve vormen van markteconomie, daar waar in Bookchin's sociale economie helemaal geen plaats leek te zijn voor markteconomisch denken. Hij wou eigenlijk zo snel mogelijk overschakelen naar een economie waarin ieder werkt naar vermogen en ieder krijgt naar behoefte, een post-schaarste situatie die consumptivisme achter zich laat. Hij was dan ook een linkse, utopische denker.
Voor meer over Murray Bookchin in het Nederlands verwijs ik graag naar de biografische teksten van Roger Jacobs.
Subscribe to:
Posts (Atom)